juni 2023
De V9N heeft een aanvraag ingediend voor een monumenten status voor de Noordlaan en Zuidlaan in de Oudburgerpolder.
31 januari 2018
De Noordlaan en de Zuidlaan in Bergen liggen in het meest noordelijke gedeelte van de Oudburgerpolder, dicht bij de vroegere gemeentegrens met Schoorl.
Als De Noort Laen en De Zuijdt Laen staan ze al op de beroemde kaart van Dou, uitgegeven door Blaeu in 1662. Later, in 1821, worden ze aangeduid als Noorderlaan en Zuiderlaan. Bij raadsbesluit van 19 mei 1949 kregen ze hun naam in de huidige vorm.
Beide wegen lopen van de Breelaan naar de Schapenlaan, een afstand van ongeveer 1700 meter. De Noordlaan zet zich voort in het Grote Heklaantje, dat na ongeveer 500 m doodloopt in de polder. De Zuidlaan vormt juist een voortzetting van een andere weg, namelijk de Vinkenbaan. Het zijn wegen door het land, dus geen dijkjes, zoals ze ook wel eens worden genoemd. Dijken of kaden zijn waterkeringen, hier gaat het om verkeersverbindingen.
Dat polderwegen met laan worden aangeduid hoeft ons niet te verbazen. De oorspronkelijke betekenis van dit woord is immers ‘landweg’, precies zoals lane in het hedendaags Engels. Veel polderweggetjes dragen nog zo’n naam, zoals vlakbij op de grens met Schoorl de Teugelaan, en verderop onder anderen de Gerbrandtslaan, de Idenslaan en de Smeerlaan. Zelfs bij de naamgeving van de Schapenlaan in 1949 werd deze oude gewoonte nog gehandhaafd. De tweede betekenis als ‘weg tussen bomenrijen’ is pas langzamerhand opgekomen, toen men was begonnen met de aanleg van landgoederen en parken – zoals in Bergen het Oude Hof met zijn centrale as, de Kijk- of Sparrenlaan (1643-1660).
Een middeleeuws ‘ontwerp’
Wat opvalt is dat beide wegen een vrijwel kaarsrecht verloop hebben – alleen in het eerste gedeelte van de Noordlaan zit een flauwe bocht. Door de uitbreiding van de bebouwing in Bergen-Noord is de eenheid in het beeld vooral wat de Zuidlaan betreft verbroken, maar het oorspronkelijk verloop valt ook binnen de bebouwde kom nog goed te volgen. In het overgebleven deel van het open polderland is te zien, dat ook daar een opvallend rechte structuur overheerst. Deze geldt de kavels en de kavelsloten, maar ook de hoofdweteringen (molensloten) die alle in noordoostelijke richting lopen. De Banscheidingsloot, die de grens met Schoorl vormt, heeft dezelfde oriëntatie en het patroon zet zich voort in de Aagtdorperpolder. De verklaring is eenvoudig: dit is de richting van de afstroming van het water naar het Noordhollands Kanaal, de verre opvolger van het riviertje de Rekere. En dat heeft weer alles te maken met de ontginning van het huidige polderland vanaf de tweede helft van de 11de eeuw.
De Rekere (Richara) wordt voor het eerst genoemd in 1094. De betreffende oorkonde regelt de eigendom van de kerk van Schoorl en de vier onderhorige kapellen: die van het dichtbij gelegen Bergen en die van de drie dorpen aan de overzijde van het riviertje in het ‘Scorlewalt’, de veenontginning die naderhand de Geestmerambacht is gaan heten. Het betreft de kapellen (later kerken) van Noord- en Zuid-Scharwoude en Oudkarspel. Reconstructies van de ontginningsactiviteit hebben een beeld gegeven van een onderneming vanaf de hoge grond van Bergen en Schoorl het veenland in – tot en met het dorpje Veenhuizen. Deze ontginning begon wat Bergen betreft bij de buurschap Oudburg, die rond de huidige Vinkenkrocht heeft gelegen. Juist het gedeelte waar de Noordlaan en de Zuidlaan lopen, heeft nog alle kenmerken van zo’n vroege, rechtlijnige veenontginning. Aanvankelijk zal deze vrij hebben afgewaterd naar de Rekere, maar toen dit riviertje via zijn monding bij Petten ook de zee bij hoge vloeden deed binnenstromen, begon men met de aanleg van dijken om het land te beschermen, en de bouw van uitwateringssluisjes die bij hoog buitenwater konden worden gesloten. Poldermolens (zoals de in 1955 afgebrande Oudburgermolen) kwamen pas in de 16de eeuw.
Bepoldering
De eerste fase van de Oudburgerpolder als polder – het deel dat omsloten wordt door de Kerkedijk en de ‘Oudendijk’ (nu Schapenlaan) – moet al in de 13de eeuw tot stand zijn gekomen. Het defensief tegen het buitenwater begon omstreeks 1100 met de aanleg van de Limmer Zanddijk en werd omstreeks 1200 gevolgd door de bouw van de Kogendijk-Rekerdijk (met een sluis in de Rekere bij Koedijk). De meeste randdijkjes onder Egmond, Bergen en Schoorl dateren uit die tijd. De verdere bepoldering ging moeizaam, omdat ondanks de verdere afsluiting van de Rekere met de Schoorldam en de Krabbendam het vloedwater regelmatig naar binnen bleef stromen. Het meest berucht werd de St Elisabethvloed van 1421, toen de zee tot bij Zanegeest kwam, maar zelfs in 1570 (Allerheiligenvloed) liep het land weer onder. Het tweede gedeelte van de Oudburgerpolder – daar waar de molen stond – en de aangrenzende Mangel- en Rekerpolders hebben een veel grilliger structuur dan het gedeelte ten westen van de Schapenlaan. Dit land aan de oostzijde moest steeds weer opnieuw in gebruik worden genomen en kreeg uiteindelijk pas in de 16de eeuw zijn huidige vorm.
Het lijkt er dus op, dat de structuur van de oorspronkelijke, 11de-eeuwse ontginning in het noordelijke deel van de Oudburgerpolder door de eeuwen heen geconserveerd is gebleven. Dat maakt het gebied, visueel zo sterk vertegenwoordigd door de Noordlaan en de Zuidlaan, in Bergense context uniek. Het is een monumentaal landschap, dat de hoogte bescherming verdient.
Frits David Zeiler